‘Maak je je ergens druk om, mama?’
Het is 7.20 uur ’s ochtends op een doordeweekse dag. Rijk (9) aait mijn schouder. Puur uit eigenbelang. Als ik weer normaal doe, help ik hem misschien met zoeken naar zijn gymsokken.
Maar ik doe niet normaal.
Ik zit opgefokt achter de gloednieuwe spraakcomputer van mijn andere zoon. Ties (12) is spastisch en kan zelf niet spreken. Hij snapt alles en bedient het spraakapparaat net als zijn elektrische rolstoel razendsnel met zijn hoofd. Scannend langs de hokjes op het scherm weet hij thuis duidelijk te maken wat hij wil doen of eten, en op school wat hij in het weekend heeft beleefd.
Ondanks z’n gloednieuwigheid, heeft het ding kuren. Anderhalf uur belden we met de helpdesk. Tot ’s avonds laat heb ik keuzemenu’s ingevuld, plaatjes gedownload, woorden toegevoegd. Maar als ik hoopvol de computer aan de rolstoel bevestig, knalt het computerprogramma er uit.
Ties raakt lichtelijk in paniek.
‘Het komt allemaal goed!’ sus ik terwijl ik drie keer tevergeefs herstart.
Daar gelooft hij geen bal van.
Zijn oude spraakcomputer is wel vijf keer teruggestuurd naar de fabrikant. En dat kwam uiteindelijk helemaal niet meer goed.
Vandaar dat we onlangs juichend het nieuwe, twee keer zo dunne model in ontvangst namen. Waarmee Ties de tv kan bedienen, sms’jes kan versturen en stiekem lelijke foto’s en filmpjes van ons kan maken (welk kind wil dat niet?).
Alleen moet het apparaat het wel doen.
Inmiddels is het 7.30 uur. Ties huilt met grote uithalen. Het busje toetert, er is geen tijd om hem uit zijn rolstoel te tillen. Dus buig ik me over hem heen en troost hem met niet terzake doende beloften, zoals oma die komt en dat we vanavond pizza eten.
Als iedereen het huis uit is, denk ik aan alle hulpmiddelen die we steeds weer hoopvol aanvragen. Die we glimmend op beurzen zien staan, op websites vinden of waar we op worden getipt via Twitter. En die zich, eenmaal thuis, stuk voor stuk van hun duistere kant laten zien.
Ik bedenk hoe groots en meeslepend de techniek tegenwoordig is. Maar hoe klein en kwetsbaar het voelt om levenslang overgeleverd te zijn aan de willekeur van een stuk ijzer.
‘IK WIL WAT VRAGEN!’ klinkt plotseling de metalen stem van de spraakcomputer, die om onduidelijke redenen een opleving heeft.
‘Hou je mond!’ gil ik terug.
Dat lucht op.
Lees ook: hoe hoopvol ik was toen de spraakcomputer wél werkte…